Indonesische paspoort aanvragen

Marc Lohnstein, assistent-conservator

Inleiding
In twee doctrinepublicaties van de Nederlandse krijgsmacht, de Leidraad Commandovoering uit 2000 en de Nederlandse Defensie Doctrine uit 2019 wordt het Koninklijk Nederlands Indisch Leger (KNIL), bestempeld tot een koloniaal-konstabulair beroepsleger.’[1]

Een brigade bestaande uit inheemse militairen onder een Europees sergeant brigadecommandant op een sawahdijk gereed om een aanval met blanke wapens af te slaan. Circa 1935. Voor een met vuurwapens bewapende tegenstander was deze gesloten formatie duidelijk minder geschikt. Collectie NIMH 2155_022739.

Na de veroveringen in de negentiende eeuw werd het KNIL namelijk ingezet voor het behoud van orde en rust in Nederlands-Indië.’[2]

Het ontwikkelde een eigen doctrine voor het bestrijden van antikoloniaal verzet. Deze aanpak was een contraguerrilla, waarbij kleine eenheden bestaande uit Indonesische militairen onder Europees kader zelfstandig optraden tegen Indonesische verzetslieden. Deze doctrine werd vastgelegd in het Voorschrift voor de uitoefening van de Politiek-politioneele Taak van het Leger, afgekort het V.P.T.L.

De Leidraad definieert een koloniaal-konstabulair leger als een leger dat zich richt op ’het behoud en zo nodig herstellen van de binnenlandse rust e

Het is een simpele, in leer gebonden, koran. Gedrukt in India, vermoedelijk in Mumbai. Een ‘huis-tuin-en-keukenkoran’, concludeerde conservator Mirjam Shatanawi conservator Midden-Oosten en Noord-Afrika bij het Nationaal Museum van Wereldculturen. Ze bedoelde het heilig boek van de Acehese vrijheidsstrijder Teuku Umar waarover ik in mijn blogpost van 8 juni 2016 berichtte. Ik moest in die post erkennen dat ik, na de schets van de woelige geschiedenis van betekenisveranderingen van het boek van heilig boek en roofbuit tot Helderse publiekstrekker en museumobject, uitendelijk het zicht op de verblijfplaats van de koran had verloren, maar Mirjam heeft het boek onlangs weten te traceren.

Het spoor verloren

Ik verloor het spoor op het moment dat de koran in 1948 door het Koloniaal Instituut (het huidige Tropenmuseum / Nationaal Museum van Wereldculturen) aan Frits Herman van Naerssen (1904-1974) werd overgedragen.[i] Van Naerssen was niet alleen conservator aan het Instituut in Amsterdam, maar ook lector aan de Landbouwhogeschool in Wageningen.

Wageningen was vanouds tevens sterk gericht op Indië vanwege de behoeften van de landbouw in de archipel en had derhalve een omvangrijke bibliotheek over de kolonie. Zo was er onder meer een afdeling ‘Oosterse werken’, die voor het groots

Steeds weer aan denken
Gerard Termorshuizen

Jakarta/Sassenheim, oktober 1981

Mijn leven in en met Indonesië is ondenkbaar zonder de stimulerende en begeleidende rol die Rob Nieuwenhuys daarbij gespeeld heeft. Mijn familie kent geen Indische traditie, en Nederlands-Indië en Indonesië betekenden voordat ik Rob ontmoette nauwelijks iets voor mij. Natuurlijk waren er de herinneringen van vroeger. Na de oorlog hoorde mijn vader tot het soort mensen dat het behoud van ‘ons’ Indië als een hoog goed beschouwde; het ‘Indië verloren, rampspoed geboren’ hoorde ik voor het eerst uit zijn mond. De politionele acties hadden zijn enthousiaste steun, maar de dood op Java van een naast familielid (neergeschoten door een ‘rebel’) gaf hem èn ons veel verdriet. Er zijn meer van die herinneringen. Niettemin, Indië was voor mij niet veel meer dan een sfeer en mijn emoties verbonden aan onze vroegere koloniën - in mijn kindertijd gevoed door lectuur die mijn hang naar avontuur en romantiek prikkelde - zullen wel niet veel dieper gegaan zijn dan die van het merendeel van mijn vlak voor de oorlog geboren generatiegenoten. En als alles normaal was verlopen, was ik waarschijnlijk een neerlandicus geworden met slec

Door Caroline Drieënhuizen

“Op den 25sten Mei 1896 (tweede Pinksterdag) is deze Koran door mij buit gemaakt in het huis van Toekoe Oemar te Lam Pisang.” Het staat geschreven in de schutbladen van een in rood leer gebonden, met zilverkleurige krulmotiefjes versierde, koran uit Aceh, Noord-Sumatra. In de zomer van datzelfde jaar ligt dit heilige islamitische werk op tafel bij een zeemansfamilie in Den Helder en komt “menigeen een kijkje van het merkwaardige boek nemen”.[1]

Groepsportret met Teuku Umar (zittend) in Lam Pisang, 1896

‘Het merkwaardige boek’ was een koran die toegeschreven werd aan de op dat moment in Nederland alom gehate Acehse verzetsleider Teuku Umar (1854-1899). Het is niet de enige koran in Nederland die wordt toegeschreven aan Teuku Umar; in de verschillende volkenkundige musea en de universiteitsbibliotheken die Nederland kent, vindt men minstens vier korans, wapens, kains, drinkglazen, armbanden, wandelstokken en een jasje die van Teuku Umar afkomstig zouden moeten zijn.

De biografie en veranderende betekenissen van één van die korans, de koran die met Pinksteren buitgemaakt werd in Lam Pisang, laten zien op welke wijze en waarom dergelijke, en zoveel, voorwerpen werden verzameld en tentoongesteld door Europeanen in Indonesië. 

De jacht op Teuku U



4. M.H. Székely-Lulofsaant.

Bij Deli behoort ook de schrijfster mevrouw M.H. Székely-Lulofs (1899-1958). Door haar huwelijk met een planter trad Madelon Hermina Lulofs in 1918 de wereld van Deli binnen. Ze was de dochter van een bestuursambtenaar en dat betekende veel overplaatsingen. ‘Ik werd te Surabaja geboren,’ vertelde ze, ‘in een nacht van maansverduistering, in een hotelkamer - voorteken van de tijdelijkheid die mijn leven heeft beheerst.’ Als kind woonde ze in steden, maar ook diep in het binnenland, ‘waar ons gezin de enige blanken vertegenwoordigde.’ Dit is niet zonder invloed op haar werk gebleven.

Toen ze trouwde was ze nog jong, ‘een onnozel ding,’ schrijft ze zelf. Ze leefde toen nauwelijks bewust en onderging Deli - dat ze nooit tevoren gekend had. Ze bleef er tot 1930 wonen. In Deli spelen zich ook haar eerste drie romans af: Rubber (1931), Koelie (1932) en De andere wereld (1934). Met litteratuur was ze, toen ze voor het eerst in Deli kwam, nog nooit in contact geweest. Van huis uit had ze niets meegekregen en van haar eerste man schreef ze, dat hij leefde ‘buiten alles wat met litteratuur te maken had.’ Wel had ze altijd geschreven, als kind al. Haar debuut viel in 1925, in