Joost van den vondel gedichten


biografie: Joost van den Vondel

-

Joost van den Vondel (Keulen - Amsterdam ), dichter en toneelschrijver

Van den Vondel is één van de grootste Nederlandse auteurs. Hij is naast Hooft de coryfee van de Nederlandse letterkunde der 17e eeuw.

De doopsgezinde ouders van Vondel vluchtten uit angst voor de contra-reformatie uit Antwerpen en vestigden zich na een verblijf in Keulen in in Amsterdam.

Vondel nam na zijn huwelijk met Maria de Wolff () de kousenhandel van zijn vader over. Hijhad toen al contact metde literaire wereld in Amsterdam. In trad hij toe tot de rederijkerskamer ‘Het Wit Lavendel’ en hij sloot vriendschap met o.a. P.C. Hooft en Hugo de Groot.

In schreef Vondel zijn eerste toneelstuk, ‘Het Pascha ofte de Verlossinge Israels uit Egypten’. De bijbelse stof, die aan de basis van dit werk ligt, beheerste eengroot deel van Vondels werken. Andere inspiratiebronnen waren de politieke actualiteit en de literatuur van de klassieke oudheid.

De lyriek van Vondel bestaat onder meer uit hekelende gelegenheidsgedichten. Zo schreef hij tijdens het Twaalfjarig Bestand o.a. het bijtende ‘Geusevesper’ () als protest tegen de terechtstelling van Johan van Oldebarnevelt. Tegen de godsdienstige onderdrukking door Maurits schreef hij o.a. het ‘Decretum horribile’

Joost van den Vondel ()

Het lyrische werk van Joost van den Vondel (Keulen, ) is even veelzijdig als zijn persoonlijkheid. Als kind van zijn tijd schreef hij veelal naar aanleiding van actuele gebeurtenissen, voor vrienden en familie, voor Amsterdamse bestuurders en kunstenaars. Hij vervulde - officieus ! - de functie van stadsdichter van zijn geliefde Amsterdam. Vondel zelf was echter niet gauw tevreden met zijn eigen literaire capaciteiten. Hij leerde op latere leeftijd Latijn en Grieks om kennis over de klassieke cultuur op te doen die hij tijdens zijn middelbare schoolperiode /node/ miste.

Zijn intense geloofsbeleving en het streven naar een oecumenische kerk, deden hem op latere leeftijd nog overgaan van de doopsgezinde gemeente naar de rooms-katholieke kerk. Deze ommekeer - en zijn strijdlust als het ging om politieke idealen - werden hem niet door iedereen in dank afgenomen en kostte hem de erfenis van zijn moeder en ook de vriendschap met P.C. Hooft sneuvelde. Bewonderaars bezorgden in de eerste verzameling van zijn poëzie (Verscheide gedichten) en op vijfenzestigjarige leeftijd werd hij door kunstenaars en dichters gelauwerd als Prins der Poëten.

Tegenwoordig hebben Vondels gedichten misschien aan actualiteit verloren maar blijft zijn poëzie boeiend. Hij schreef

Joost van den Vondel: biografie

    Joost van den Vondel geboren aan de Grosse Witschgasse in het huis 'Zur Fyolen' te Keulen (17 november)

    Het gezin verlaat Keulen in verband met de geloofsvervolging van de doopsgezinden

    Vondels vader begint een hoeden- en kousenhandel aan de Warmoesstraat in Amsterdam

    Schrijft 'Schriftuerlijck bruylofts reffereyn' (het oudste bewaard gebleven gedicht van zijn hand) ter gelegenheid van het huwelijk van zijn buurmeisje Clare van Tongerlo met Jacob Haesbaert

    Wordt (vóór 22 oktober ) lid van de Brabantse rederijkerskamer 't Wit Lavendel;

Wordt gedoopt bij de Waterlandse doopsgezinden

    Zijn eerste drie gedichten verschijnen in de liedbundel Den nieuwen verbeterden lust-hof

    Vader overlijdt, moeder Sara neemt de zaak over

    Huwelijk met Maeyken de Wolff (5 december);

Eerste drama Het pascha ofte de verlossinge Israels wt Egypte wordt gespeeld door leden van 't Wit Lavendel

    Zoon Joost wordt geboren

    Zet de zaak aan de Warmoesstraat voort;

Verzorgt teksten voor de embleembundel Den Gulden Winckel;

Dochter Anna wordt gebor

Joost van den Vondel

Joost van den Vondel () is al in zijn eigen tijd (al viel deze term toen nog niet) gaan gelden als de ‘Prins der Nederlandse dichters’. Kort na zijn dood werd zijn lyriek uitgegeven in een modeleditie, samen met een biografie die voor latere generaties het beeld vastlegde van de alzijdig begaafde dichtvorst, meester in alle genres die in de literatuur de toon aangaven. Vondel had zich trouwens met zijn Aenleidinge ter Nederduitsche dichtkunste (), een beknopte reeks wenken voor jonge dichters, en met vele programmatische voorredes bij zijn treurspelen, ook zelf al als ‘leraar’ opgeworpen. Het aantal van zijn navolgers in de tweede helft van de zeventiende en in de achttiende eeuw is niet te tellen.

Nadat Vondel zich rond min of meer had losgemaakt van het strenge doopsgezinde milieu waar hij in geboren was en in verhoudingsgewijs vrijzinnig vaarwater gekomen was, met sympathie voor de remonstranten, ging hij rond over tot de rooms-katholieke kerk. Met dezelfde hartstocht waarvan hij al eerder bij politieke en kerkelijke conflicten had blijk gegeven, zette hij zich sindsdien in als propagandist voor zijn nieuwe overtuiging, onder meer met de grote leerdichten Altaergeheimenissen () en De heerlyckheid der kercke (). In deze

.